halogeen-vrije-kabels
Compliance31 maart, 2022

AREI 2020 en brandpreventie: 10 wijzigingen die gevolgen hebben voor de elektrische leidingen

In het AREI 2020 staan belangrijke wijzigingen met betrekking tot elektrische kabels en leidingen, alhoewel er door de fabrikanten geen nieuwe producten op de markt worden gebracht. Bovendien werden de normen NBN C 30-04, NBN 713-020 add. 3, CPR... niet ingetrokken, gewijzigd of vervangen. Lees hier meer over de wijzigingen of raadpleeg senTRAL Electricity om de actuele voorschriften van het AREI juist toe te passen.

1. Definities elektrische installaties

Sommige definities in verband met elektrische leidingen werden aangepast op basis van de internationale definities (Afdeling 2.7.1.) :

  • Elektrische geleider
  • Elektrische leiding
  • Geïsoleerde geleider
  • Kabel
  • Eenaderige kabel
  • Kabelmantel
  • Verbinding
  • Koppeling
  • Aftakking

In het vorige AREI werden de begrippen ‘gezamenlijke leidingen’ (in een laag, bundel) en afzonderlijk geïnstalleerde leidingen niet gedefinieerd. In de praktijk raadden de regels van goed vakmanschap, de aanbevelingen van erkende instanties en professionals uit de sector, aan om een afstand van minimaal 2 of 3 keer de diameter van de grootste kabel in acht te nemen vooraleer een leiding als afzonderlijk geïnstalleerd te beschouwen. Het AREI 2020, afdeling 2.7.1. preciseert dit concept door een scheidingsafstand van 20 mm of meer voor te schrijven.

2. Wijziging van de structuur

Het AREI 2020 is gestructureerd in Delen-Hoofdstukken-Afdelingen-Onderafdelingen en het begrip artikel wordt niet meer gebruikt. Om de bepalingen van het vroegere artikel 104 terug te vinden, moet Afdeling 4.3.3 Bescherming tegen brand samen met Afdeling 5.2.7. Keuze en gebruik ter beperking van de brandverspreiding geraadpleegd worden:

artikle-104-concordantietabel

3. Specifieke definities

In het kader van brandbeveiliging zijn er enkele specifieke definities toegevoegd (Onderafdeling 4.3.3.2.):

  • Bouwwerk
  • Gebouw
  • Civieltechnisch werk
  • Compartiment
  • Evacuatieweg

4. Keuze en installatie van de geïsoleerde geleiders en kabels

Het nieuwe AREI is in overeenstemming gebracht met de Bouwproductenverordening (CPR). De eisen inzake de keuze en installatie van geïsoleerde geleiders en kabels blijven in de praktijk ongewijzigd (Afd 5.2.7.):

  • De afzonderlijk geïnstalleerde geïsoleerde geleiders en kabels hebben ten minste het kenmerk F1 of ten minste de klasse Eca;
  • De in bundel of in laag geïnstalleerde geïsoleerde geleiders en kabels hebben ten minste het kenmerk F2 of ten minste de klasse Cca.

5. Gebruik van NBN-kabels vs. CPR-kabels

In de praktijk blijven de keuze en installatie van de geïsoleerde geleiders en kabels onveranderd. Dit geldt echter niet voor de toepassingen en de situaties waarin ze mogen geïnstalleerd worden:

  • Kabels die bestemd zijn voor een permanente installatie in gebouwen en civieltechnische werken (toepassingsgebied van de CPR) moeten, wat hun brandgedrag betreft, over een CPR-classificatie beschikken.
  • Kabels die alleen over de oude NBN-classificaties (F1, F2 en SA/SD) beschikken, mogen niet gebruikt worden in installaties in gebouwen of civieltechnische werken. Deze wijziging maakt een einde aan hun destijds onbeperkt gebruik dat werd toegestaan in de nota van de FOD Economie van 9 september 2016 (Onderafdeling 4.3.3.4.).

6. ‘Halogeenvrije’ kabels

Artikel 104.f.1) van het oude AREI schreef het gebruik voor van kabels met de kenmerken SA en SD in ruimten of op plaatsen die gekenmerkt worden door de externe invloeden BD2, BD3 en BD4.
Onderafdeling 4.3.3.7 heeft betrekking op de rookontwikkeling bij brand en de verplichting om op bepaalde plaatsen en in bepaalde specifieke situaties ‘halogeenvrije’ kabels te gebruiken.  Het gebruik van geïsoleerde geleiders en vermogenskabels met de kenmerken SA en SD of de aanvullende classificaties a1 en s1 is vereist voor de in tabel 4.10 vermelde locaties:

  • Evacuatiewegen in bouwwerken (bv. trappenhallen en gangen), met uitzondering van deze gelegen binnen de wooneenheden;
  • Lokalen voor het publiek toegankelijk die minimum 50 personen kunnen ontvangen (zalen voor seminaries, sporthallen, schouwspelzalen...);
  • Tunnels beschouwd als bouwkundige kunstwerken.

Andere locaties mogen met halogeenvrije kabels worden uitgerust, afhankelijk van de risicoanalyse.
Vanaf nu vallen ook de accessoires die gebruikt worden voor de installatie van de halogeenvrije kabels onder deze regelgeving. Zij moeten vanaf nu ook halogeenvrij zijn.

7. Vitale installaties, opgesplitst in veiligheidsinstallaties en kritische installaties

Het nieuwe AREI splitst nu de Vitale installaties van artikel 104 op in twee hoofdstukken: 5.5. Veiligheidsinstallaties en 5.6. Kritische installaties.
Veiligheidsinstallaties zijn elektrische installaties waarvan voor de veiligheid van personen het functiebehoud gedurende een bepaalde tijd gegarandeerd moet worden.
Kritische installaties zijn elektrische installaties waarvan om andere redenen dan voor de veiligheid van personen (bv. de veiligheid van goederen) het functiebehoud gedurende een bepaalde tijd gegarandeerd moet worden.

8. Gemeenschappelijke eisen voor veiligheidsinstallaties en kritische installaties

  • De uitbater of zijn afgevaardigde moet een risicoanalyse uitvoeren voor de veiligheids- of kritische installaties.
  • De maatregelen die worden genomen in het kader van de risicoanalyse van de veiligheids- en kritische installaties worden vermeld in de voor hun respectievelijke lijst.
  • De lijst en de risicoanalyse van de veiligheids- en kritische installaties worden ter beschikking gehouden van het erkend organisme en de met toezicht belaste ambtenaar. De installaties worden weergegeven op een of meerdere plannen van de veiligheids- en kritische installaties.
  • De plannen voor deze installaties moeten door de uitbater of zijn afgevaardigde worden geparafeerd vóór het ontwerp en de uitvoering van de installatie. Bij de controle parafeert de vertegenwoordiger van het erkend organisme de plannen voor ontvangst.. De overeenstemming tussen de plannen en de installatie moet door de vertegenwoordiger van het erkend organisme worden nagekeken.
  • Redundantie van veiligheidsverbruikers en kritische verbruikers: het gebruik van meerdere verbruikers om dezelfde functie te garanderen en waarbij het uitvallen van een of meerdere van de redundante verbruikers het vooropgestelde doel niet hindert. Het niveau van de redundantie wordt door de risicoanalyse van de veiligheidsinstallaties bepaald.
  • Redundantie van elektrische leidingen: het gebruik van meerdere elektrische leidingen om via een lus de schakel- en verdeelborden of de verbruikers van een veiligheidsinstallatie te voeden en waarbij het uitvallen van een of meerdere van de redundante elektrische leidingen de voeding van de schakel- en verdeelborden of de verbruikers niet hindert. Het niveau van de redundantie wordt door de risicoanalyse van de veiligheidsinstallaties bepaald.

9. Veiligheidsinstallaties: specifieke eisen

Bij het uitvallen van de normale bron, bij brand of een elektrische fout moet het functiebehoud van de veiligheidsvoeding gegarandeerd worden.
De uitbater van de installatie moet tijdens de risicoanalyse rekening houden met uitwendige invloeden die de veiligheidsinstallatie zouden kunnen verstoren.
De veiligheidsinstallaties worden bepaald op basis van de wettelijke eisen (basisnormen, ziekenhuiswet enz.) en de risicoanalyse die wordt uitgevoerd door de uitbater of zijn afgevaardigde.
Tijdens het gebruik en de installatie van niet-redundante elektrische veiligheidsleidingen moet rekening gehouden worden met de volgende nieuwe punten:

  • Elke geïsoleerde geleider of kabel die aan het draagstel van een geheel met het kenmerk FR2 of met een kenmerk equivalent aan FR2 wordt toegevoegd, dient het kenmerk FR2 of FR1 te bezitten.
  • De draagstellen die in combinatie met de elektrische leidingen het kenmerk FR2 of een kenmerk equivalent aan FR2 bezitten, worden voorzien van een passende markering die vermeldt dat er alleen de elektrische leidingen met het kenmerk FR2 of FR1 gebruikt mogen worden en die hun toegelaten gewicht per lopende meter weergeeft.
  • De elektrische leidingen van de veiligheidsstroombanen mogen alleen de geleiders van de veiligheidsstroombanen bevatten.
  • Deze bepalingen komen bovenop de ongewijzigde voorschriften die uit artikel 104 van het oude AREI zijn overgenomen.

10. Kritische installaties: risicoanalyse

De kritische installaties worden bepaald op basis van de risicoanalyse die wordt uitgevoerd door de uitbater of zijn afgevaardigde.
De eisen met betrekking tot de elektrische leidingen zijn vergelijkbaar met die voor de veiligheidsinstallaties.

CONCLUSIE

De risicoanalyse die door de uitbater van de elektrische installatie uitgevoerd wordt, is één van de belangrijkste elementen waarmee rekening moet gehouden worden bij de keuze en installatie van elektrische leidingen.

Auteur: Dominique Rousseau, Technical Expert Cable, CEBEO

Back To Top