Parketjurist kan geen hoger beroep aantekenen in strafzaken
De bevoegdheid van een parketjurist, aangewezen tot het uitoefenen van de strafvordering ten overstaan van de politierechtbank, strekt zich niet uit tot het aantekenen van hoger beroep tegen het gewezen vonnis. Dat besliste het Hof van Cassatie in een recent arrest.
Sinds de inwerkingtreding van de wet van 5 februari 2016 (Potpourri II) bepaalt artikel 162 § 2, 3de lid Ger. W. dat de korpschef de uitoefening van alle bevoegdheden van het openbaar ministerie bij een met redenen omklede individuele beschikking en na positief advies van de bevoegde procureur-generaal, kan delen met de aangewezen vastbenoemde parketjuristen bij het parket-generaal, het auditoraat-generaal, het federaal parket, het parket of het arbeidsauditoraat, voor zover ze over een anciënniteit van ten minste twee jaar als jurist binnen de rechterlijke orde beschikken. Het vierde lid voegt er in dat verband uitdrukkelijk aan toe dat die parketjuristen de strafvordering voor de politierechtbank kunnen uitoefenen, behoudens voor inbreuken op artikel 419, tweede lid van het strafwetboek (onopzettelijke doding ingevolge een verkeersongeval). Het vijfde lid van artikel 162 § 2 Ger. W. voorziet dan weer in een aantal bevoegdheden die expliciet worden uitgesloten en dus niet kunnen worden uitgeoefend door parketjuristen, te weten 1) het uitoefenen van de strafvordering voor de hoven van assisen, voor de kamers voor correctionele zaken van de hoven van beroep en voor de correctionele rechtbanken, 2) de bevoegdheden van het openbaar ministerie in het kader van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, en 3) het vorderingsrecht tot het opleggen van maatregelen op grond van als misdrijf omschreven feiten voor de jeugdkamers van de hoven van beroep of de jeugdrechtbank. De bepaling kaderde destijds in de betrachting om de werklast van de parketmagistraten te verminderen.
Niet uitgesloten
Een man wordt voor de politierechtbank vervolgd wegens enkele inbreuken op de verkeersreglementering. Hij wordt gedeeltelijk vrijgesproken. Het openbaar ministerie tekent hoger beroep aan (overeenkomstig artikel 174, tweede lid juncto 203 § 1 Sv.) via verklaring van hoger beroep ter griffie van de politierechtbank. Zowel de beroepsakte als het grievenformulier worden ondertekend door een parketjurist, aangewezen om de strafvordering uit te oefenen ten overstaan van de politierechtbank. De correctionele rechtbank Limburg, afdeling Tongeren, zetelend in graad van beroep, verklaart het hoger beroep evenwel onontvankelijk, vermits zij van oordeel is dat uit artikel 162 § 2, derde en vierde lid Ger. W. voortvloeit dat een parketjurist niet bevoegd is om hoger beroep aan te tekenen tegen een vonnis van de politierechtbank. Het openbaar ministerie is het niet eens met de zienswijze van de correctionele rechtbank en tekent cassatieberoep aan.
De argumentatie van het OM is in essentie tweeledig. Vooreerst voert het aan dat artikel 162 § 2, derde lid Ger. W. uitgaat van het principe dat alle bevoegdheden door de korpschef kunnen worden gedeeld met daartoe aangewezen parketjuristen, met uitzondering van de in het vijfde lid uitdrukkelijk uitgesloten bevoegdheden. Aangezien het aantekenen van hoger beroep tegen een vonnis van de politierechtbank niet uitdrukkelijk wordt uitgesloten in het vijfde lid van artikel 162 § 2 Ger. W., is het OM van oordeel dat parketjuristen, aangewezen tot het uitoefenen van de strafvordering voor de politierechtbank, wel degelijk bevoegd zijn om de beroepsakte en het grievenformulier te ondertekenen.
Bovendien voert het OM aan dat het aantekenen van hoger beroep tegen een vonnis van de politierechtbank valt onder ‘het uitoefenen van de strafvordering voor de politierechtbank’ in de zin van artikel 162 § 2, 4de lid Ger. W., althans voor zover het beroep wordt aangetekend conform artikel 203 § 1 Sv. middels een verklaring ter griffie van de politierechtbank die het bestreden vonnis heeft gewezen. Slechts wanneer er overeenkomstig artikel 174, tweede lid juncto de artikelen 202, 4° en 205 Sv., hoger beroep zou worden aangetekend namens het openbaar ministerie bij de rechtbank die kennis moet nemen van het hoger beroep, zou er volgens het OM sprake zijn van ‘het uitoefenen van de strafvordering voor de correctionele rechtbank’, wat voor parketjuristen conform artikel 162 § 2, vijfde lid Ger. W. wel een expliciet uitgesloten bevoegdheid is.
Parlementaire voorbereiding
Die zienswijze werd door het Hof van Cassatie niet gevolgd. Gezien het hoger beroep tegen een beslissing van de politierechtbank ertoe strekt de strafvordering te laten beoordelen door het appelgerecht en de saisine van het appelgerecht wordt bepaald door de verklaring van hoger beroep en het grievenformulier, is het Hof van oordeel dat het afleggen van de verklaring en het indienen van een grievenformulier niet onder het begrip ‘uitoefenen van de strafvordering voor de politierechtbank’ in de zin van artikel 162 § 2, 4de lid Ger. W. valt. Het Hof voegt daar nog expliciet aan toe dat het daarbij zonder belang is of het hoger beroep werd ingesteld overeenkomstig artikel 203 § 1 Sv. door het openbaar ministerie bij de politierechtbank dan wel door het openbaar ministerie bij het appelgerecht overeenkomstig artikel 205 Sv., vermits de gevolgen van beide hogere beroepen identiek zijn.
Los van eventuele opportuniteitsoverwegingen, lijkt de stelling van het Hof van Cassatie aan te sluiten bij de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 februari 2016. Daarin valt immers te lezen dat het niet de bedoeling is dat parketjuristen de strafvordering zouden uitoefenen of tot strafvervolging zouden overgaan, behalve voor de politierechtbank. Daarenboven geeft de memorie van toelichting uiting aan de zienswijze als zou de uitsluiting van bevoegdheden uit artikel 162 § 2, vijfde lid Ger. W. zich evenzeer uitstrekken tot de ondertekening van de vordering tot het instellen van een gerechtelijk onderzoek, van de aanvullende vordering, van de eindvordering en van de dagvaarding of voor het ondertekenen van een akte van hoger beroep.
In elk geval is de strekking van het arrest duidelijk: de bevoegdheid van een parketjurist, aangewezen tot het uitoefenen van de strafvordering voor de politierechtbank, strekt zich niet uit tot het aantekenen van hoger beroep tegen de gewezen beslissing, en dit op straffe van onontvankelijkheid van het hoger beroep.
Jura abonnee?
Lees de volledige bijdrage rechtstreeks in Jura