Samenloop tussen uitvoerend onroerend beslag en het faillissement. Artikel XX.193 WER ontleed.
Het executiemonopolie van de curator (verder) versterkt
Artikel XX.193 WER bevestigt het grondbeginsel dat het faillissement van de schuldenaar de individuele executierechten van de schuldeisers schorst. Alleen de curator kan na het faillissement de onroerende goederen van de gefailleerde verkopen. Het nieuwe regime vereenvoudigt een aantal procedures en kent een belangrijkere controletaak toe aan de rechter-commissaris.
Het oude recht voorzag reeds een aantal uitzonderingen op het executiemonopolie van de curator. Het WER behoudt het principe van die separatistenposities, maar brengt een aantal gevoelige beperkingen aan.
Resterende uitzonderingen op het executiemonopolie – de separatisten
Voortzetting van een lopende beslagprocedure
Geheel in lijn met het grondbeginsel van het executiemonopolie schorst het faillissement van de schuldenaar alle voordien gelegde beslagen.
Artikel XX.120, §1 WER nuanceert dat de verkoopverrichtingen na uitvoerend onroerend beslag voor rekening van de boedel worden voortgezet op voorwaarde dat de benoeming van de notaris op verzoek van de beslaglegger op het moment van het faillissement niet meer vatbaar is voor (derden)verzet. Dit om te vermijden dat reeds gemaakte uitwinningskosten verloren zouden gaan.
Voor wie vertrouwd was met het oude regime passen daarbij twee kanttekeningen.
Ten eerste verschuift het “scharniermoment” dat bepaalt of de uitwinning voldoende ver is gevorderd naar een later tijdstip. Onder het oude recht gold dat het geldig gepubliceerd uitvoerend beslag (bijv. door overschrijding in het hypotheekregister) kon worden voortgezet. Het nieuwe regime vereist dat een notaris definitief werd belast met de verkoop van het onroerend goed.
Een tweede wijziging is dat daarbij geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen een openbare of onderhandse verkoop. Die opwaardering voor de onderhandse verkoop bevestigt de praktijk waarin gedwongen verkopen meer en meer onderhands worden gerealiseerd.
Executierechten van de eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser
Van oudsher is de eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser de enige die na faillissement, in concurrentie met de curator, de uitwinning van het bezwaarde onroerend goed kan opstarten via een procedure van uitvoerend beslag. Die separatistenpositie is echter allesbehalve absoluut.
Een eerste belangrijke beperking is dat het vonnis van faillietverklaring de executierechten van de (eerst ingeschreven) hypothecaire schuldeiser schorst tot na de sluiting van het eerste PV van verificatie. Bijgevolg beschikt de curator tot aan dat PV over een exclusief executierecht op de onroerende goederen van de gefailleerde.
Een tweede beperking is dat de verkoop op uitvoerend beslag door de eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser, op verzoek van de curator, door de rechter-commissaris kan worden uitgesteld of afgesteld. Die bepaling komt in de plaats van de vroegere mogelijkheid voor de ondernemingsrechtbank om aan de eerst ingeschreven hypothecaire schuldeiser een bijkomende schorsing van tenuitvoerlegging op te leggen.
Wat bij onroerende goederen in onverdeeldheid?
Een andere nieuwigheid is dat artikel XX.193 WER nu ook de hypothese regelt waarin een onroerend goed van de gefailleerde in mede-eigendom toebehoort aan andere niet-schuldenaars. Het nieuwe regime geeft de curator het exclusieve recht om, mits machtiging van de rechter-commissaris, het onverdeelde onroerend goed (onderhands of openbaar) te laten verkopen. De curator is bijgevolg niet langer verplicht om eerst een verzoek tot uitonverdeeldheidtreding in te stellen.
Slotbeschouwing
Artikel XX.193 WER vormt geenszins een paradigmaverschuiving ten opzichte van de Faillissementswet. Niettemin brengt het becommentarieerde artikel – in samenhang met artikel XX.120 WER en de regels van de gerechtelijke verkoop – een aantal nuances en verduidelijkingen aan die in de praktijk van groot belang kunnen zijn.
Jura abonnee?
Lees deze bijdrage rechtstreeks in Jura
Rechter in de ondernemingsrechtbank te Leuven.
Voordien was hij gedurende tien jaar advocaat aan de balie van Brussel en vrijwillig wetenschappelijk medewerker aan de KU Leuven.