Het woord ‘sexting’ is een leenwoord uit het Engels en een samentrekking van ‘sex’ en ‘texting’ (ofwel: een sms versturen). Dat lijkt te impliceren dat sexting enkel gaat over het versturen van pikante tekstberichten, maar dat klopt niet. Onder sexting worden ook foto’s en video’s verstaan. Dat blijft trouwens niet beperkt tot wie pikant materiaal produceert en zendt: ook het ontvangen, vragen of doorsturen van andermans seksueel materiaal naar bekenden en onbekenden valt onder sexting. Er moet eveneens een onderscheid gemaakt worden naargelang dat met of zonder toestemming plaatsvindt. Tot slot moet het niet via een mobiel apparaat gebeuren: zodra de genoemde acties via het internet verlopen, wordt het als sexting gezien.
Sexting is geen marginaal fenomeen. Wetenschappelijke literatuur ziet het als een logisch gevolg van de ‘mediatisering’ van onze maatschappij, en voor jongeren is het een normale verkenning en ontwikkeling van de seksuele identiteit. Een bevraging van jongeren tussen twaalf en achttien door Apestaartjaren (dat tweejaarlijks onderzoek doet naar jongeren en hun digitale leefwereld) toonde aan dat gemiddeld negen procent gedurende de laatste twee maanden een seksueel getinte foto van zichzelf had doorgestuurd. In de eerste en tweede graad gaat het respectievelijk om twee en zeven procent van de jongeren; in de derde graad klimt dat naar zeventien procent.
Een andere bevraging trok de visie breder dan enkel seksuele foto’s van de jongeren zelf. Dat wees uit dat 47,1 procent van de Vlaamse jongeren tussen vijftien en eenentwintig een seksueel getint tekstbericht verstuurd had via het internet of hun telefoon in de zes maanden voor het onderzoek. 25 procent had een foto in zwemkledij, bikini of ondergoed verstuurd.
[...]
De uitdaging die communicatietechnologie vormt voor de verspreiding van seksueel getint materiaal heeft in 2016 geleid tot de nieuwe bepaling 371/1 in het strafwetboek. Hoewel oorspronkelijk bedoeld om het fenomeen ‘wraakporno’ te beteugelen (waarbij seksueel materiaal van een ex-partner verspreid wordt als ‘wraak’) is de bepaling ook toepasselijk op sexting. Artikel 371/1, § 1, 2° Sw. voorziet namelijk in een gevangenisstraf voor wie ‘beelden of een beeld- of geluidsopname van een ontblote persoon of een persoon die een expliciete seksuele daad stelt, zonder diens toestemming of buiten diens medeweten toont, toegankelijk maakt of verspreidt, ook al heeft die persoon ingestemd met het maken ervan’.
Daarenboven schendt het verspreiden van foto’s mogelijk het recht op privacy zoals gewaarborgd in artikel 8 EVRM, artikel 7 van het Europees Handvest van de Grondrechten, en artikel 22 Gw. alsook het recht op afbeelding. Deze bijdrage focust echter specifiek op artikel 371/1 Sw.
[...]
In 2020 voegde de wetgever namelijk een vierde paragraaf toe aan artikel 371/1 Sw: ‘Voor de in paragraaf 1, 2°, beoogde feiten die worden gepleegd op de persoon van een minderjarige, geldt een onweerlegbaar vermoeden van gebrek aan instemming.’ De paragraaf is het gevolg van artikel 383bis § 4 Sw. en diens definitie van kinderpornografisch materiaal. Hoewel goedbedoeld om minderjarigen zoveel als mogelijk te beschermen, creëert het onweerlegbaar vermoeden in de vierde paragraaf de facto een groot probleem: ook minderjarigen die onderling en met wederzijdse toestemming aan sexting via beeld- of geluidsopnames doen, overtreden de wet aangezien ze geen toestemming kunnen geven. Daardoor ontstaat de paradoxale situatie dat twee minderjarigen met elkaar seks mogen hebben, maar juridisch strafbaar zijn als ze seksueel getinte foto’s naar elkaar sturen.
De oplossing voor dit juridisch knelpunt ligt nochtans voor de hand.
[...]