Wat bracht je ertoe om net dit thema – fiscale regularisaties en hun strafrechtelijke implicaties – te kiezen als onderwerp van je doctoraat?
Alternatieve vormen van afhandeling binnen het strafrecht vond ik al als student een boeiende materie. Het was vanuit die interesse dat mijn promotor, Raf Verstraeten, me op het spoor zette van de verschillende Belgische regularisatieregimes. Twee vaststellingen hebben ervoor gezorgd dat ik dat pad ben blijven bewandelen.
Vooreerst viel het me al vlug op dat er behoorlijk weinig geschreven was over fiscale regularisaties vanuit een strafrechtelijk perspectief. Nochtans heeft het strafrecht voorafgaand en na een fiscale regularisatie zeker ook een rol te spelen. Naarmate ik meer las, groeide ook het enthousiasme om dat uit te schrijven. Ook de keuze om de gevolgen als uitgangspunt te nemen, lag voor de hand. Net omdat fiscale regularisatieregimes in België komen en gaan, was dit een goede manier om de blijvende relevantie van het onderzoek te verzekeren.
Ten tweede bleek uit de opeenvolging van een variëteit aan tijdelijke en ‘permanente’ regimes dat een weldoordachte aanpak van belastingontduikers die hun situatie willen regulariseren ontbrak. De wetteksten waren/zijn van een bedenkelijke kwaliteit en ook de gehanteerde methode – heruitgave van de vorige regularisatieronde mits hogere tarieven – is niet duurzaam. Rechtswetenschappelijk onderzoek kan dan een duidelijke meerwaarde vormen om helderheid te scheppen en verbetering (van recht en samenleving) mogelijk te maken.
De nieuwe EBAquinquies sluit nauw aan bij de vorige regularisatieronde (EBAquater). In hoeverre maakt dit je onderzoek extra relevant vandaag, en welke inzichten kunnen praktijkmensen of beleidsmakers hieruit meteen toepassen?
Het vierde deel van mijn doctoraat bevat algemene, maar ook zeer concrete aanbevelingen om een fiscaal regularisatiesmechanisme op poten te zetten dat meer rechtszekerheid en coherentie zou bieden en bovendien eenvoudiger is. Als onderzoeker hoop je natuurlijk in de eerste plaats dat de wetgever met die aanbevelingen aan de slag gaat. De nieuwe regeling doet dat maar in zeer beperkte mate. De politiek kiest vooral voor een (duurdere) heruitgave van de vorige versie. Dat is bekritiseerbaar en leidt er helaas toe dat de aanbevelingen voor beleidsmakers amper aan relevantie hebben ingeboet. Niettemin zorgt het er ook voor dat de voorgaande delen – die veel aandacht gaven aan die ‘EBAquater’ – heel erg relevant blijven. Zo blijven vragen over de volledigheidsvereiste, de interpretatie van uitsluitingsgronden en het risico op het plegen van misdrijven als er iets fout loopt, nog steeds pertinent. Ik denk dat het boek voor dergelijke vraagstukken ook voor de EBAquinquies een nuttig werkinstrument kan zijn.
Hoe verhouden de Belgische regelingen zich tot supranationale normen zoals het ne bis in idem-beginsel of het nemo tenetur-beginsel?
In het derde deel ga ik na of de strafrechtelijke gevolgen van Belgische fiscale regularisaties in overeenstemming zijn met een aantal supranationale normen. In het bijzonder gaat het dan om regelgeving inzake de strafrechtelijke beteugeling van witwassen en fraude ten nadele van de financiële belangen van de EU, het ne bis in idem-beginsel en het nemo tenetur-beginsel. Dat brengt een aantal bijkomende gebreken aan de oppervlakte. Zo kan worden betwijfeld of de vrijstelling van straf voor een aantal accessoire misdrijven in lijn is met de best practices inzake voluntary tax compliance-programma’s van de FATF. Op het niveau van de EU zou vooral de vereiste van doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties roet in het eten kunnen gooien. Er kan, in het licht van de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie, daarnaast een vraagteken worden geplaatst bij de houdbaarheid van een aantal aspecten die ook terugkomen bij de zogenaamde ‘EBAquinquies’. Te denken valt aan de afwezigheid van een noodzakelijke inning van de btw na het indienen van een aangifte bij het Contactpunt Regularisaties en de uitbreiding van de bescherming tegen het strafrecht tot derden en tot accessoire misdrijven die als overtredingen van het EU-recht kwalificeren.
Hoewel de toepasbaarheid van de relevante jurisprudentiële principes op de regularisatiewetgeving niet steeds evident is, argumenteer ik dat het ne bis in idem-beginsel in principe niet van toepassing is op de formele Belgische fiscale regularisaties. Zowel aan de voorwaarde van een strafrechtelijke procedure als aan de vereiste van een onherroepelijke vrijspraak of veroordeling is in het algemeen niet voldaan. De ‘verplichting’ tot overhandiging van een fraudeschema en een bondige verklaring in het kader van een regularisatieprocedure is tot slot op zichzelf niet problematisch in het licht van het nemo tenetur-beginsel. Een complicatie zou enkel kunnen ontstaan wanneer de regularisatie had plaatsgevonden op aansporen van parket of fiscus, maar waarbij die wist dat de regularisatie eigenlijk niet meer werkzaam kon gebeuren en de verkregen gegevens vervolgens werden gebruikt in het kader van een strafvervolging tegen de aangever.
In welke gevallen acht je depenalisering van fiscale fraude aangewezen of wenselijk?
De depenalisering van de niet-ernstige fiscale fraude vormt een van de algemene aanbevelingen in mijn doctoraat. Politiek ligt dat klaarblijkelijk gevoelig, maar in mijn ogen is dat een logische voorafgaande stap bij het inpassen van een fiscaal regularisatiemechanisme in een coherente compliance strategie en dito handhaving. Voor die niet-ernstige fiscale fraude volgt in de praktijk bij ontdekking louter een administratieve sanctionering. Ook het risico op een vervolging wegens witwassen van die fiscale vermogensvoordelen is dan eerder theoretisch. Voor die gevallen zou een toekomstig fiscaal regularisatieregime geen sanctionering buiten de fiscale verjaringstermijnen mogen opleggen of suggereren. Anders zou de inkeerder meer dreigen te betalen dan wie in het klassieke handhavingssysteem belandt.
Eigenlijk zou de betrokkene dus bescherming tegen een (theoretische) witwasvervolging moeten verkrijgen zonder dat voor de fiscaal verjaarde belastingen daar iets tegenover staat. Nochtans is er ook een andere oplossing mogelijk die de coherentie op een nog fundamenteler niveau herstelt: de depenalisering van die niet-ernstige fiscale fraude. Als de fiscale fraudefeiten die nu toch al administratief worden afgehandeld uit het strafrecht verdwijnen, kunnen zij ook geen basismisdrijf voor witwassen meer vormen.
België kan een dergelijke gedeeltelijke depenalisering perfect doorvoeren zonder supranationaal in de problemen te komen. Best wordt die depenalisering wel gekoppeld aan een grondige reflectie over de strafwaardigheid van fiscale inbreuken zodat strafrechtelijk optreden waarlijk het ultimum remedium blijft. Het zou daarbij meer dan wenselijk zijn om de resterende fiscale misdrijven duidelijker te definiëren en eindelijk echt kleur te bekennen over wat fiscale fraude ernstig genoeg maakt om een strafvervolging te kunnen rechtvaardigen. Die oefening is long overdue en bij een depenalisering een must in het licht van het lex certa-beginsel. Het invoeren van een drempelbedrag, al dan niet aangevuld met alternatieve criteria, zou daarbij volgens mij geen taboe mogen zijn. Nog een pluspunt na die depenaliseringsoefening: de inadequaat geformuleerde en met het EU-recht strijdige verschoningsgrond voor de meldingsplichtige entiteiten uit artikel 505, derde lid Sw. kan dan worden geschrapt.
Wat was voor jou de grootste uitdaging bij het schrijven van dit proefschrift?
Eigenlijk iets dat bij nader inzien een echt luxeprobleem is: een gezond evenwicht vinden tussen schrijven aan mijn doctoraat en andere interessante projecten die mijn pad kruisen. Er zijn gelukkig behoorlijk wat thema’s onder de paraplu van het (strafproces)recht die me interesseren en heel wat organisaties en initiatieven binnen en buiten de rechtsfaculteit waar ik me graag voor engageer. Dan moet je soms keuzes maken en af en toe iets weigeren dat je ook zou willen doen. Ik durf niet zeggen dat ik de perfecte balans ooit heb gevonden, maar het is wel altijd goed beheersbaar gebleven.
Wie hoop je met dit boek te bereiken – en wat zou je willen dat de lezer meeneemt?
Beleidsmakers en iedereen die op een professionele manier met fiscale regularisaties in aanraking komt (advocaten, parketmagistraten, rechters, fiscale ambtenaren …). Het boek zou zowel fiscalisten als penalisten moeten kunnen bekoren. Bovendien is het boek chronologisch zo opgebouwd dat zelfs met weinig voorkennis van het strafrecht of van fiscale regularisaties de lezer onderweg de nodige bagage krijgt aangereikt. Verschillende schema’s, beknopte tussenconclusies en de mogelijkheid om hoofdstukken te downloaden en te doorzoeken via Jura helpen omgekeerd ook wie vlug een antwoord zoekt op een specifieke vraag.
Juristen gebruiken vaak veel woorden om een correct en genuanceerd beeld te schetsen. Soms is dat ook gewoon nodig. Ik vond het wel een must om de essentie van mijn aanbevelingen ook heel beknopt samen te vatten op de laatste twee pagina’s. Ik hoop uiteraard dat elke lezer minstens die pagina’s (kritisch bestudeert en) meeneemt.