Juristenkrant 2022, afl. 442, 1-2
Individuele verwerping deficitaire nalatenschap kan gratis
Juristenkrant 2022, afl. 442, 1-2
Sinds 3 augustus 2017 gebeurt de verwerping van een nalatenschap niet langer via een verklaring ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg maar bij notariële akte, die de notaris in principe op kosten van de verwerpende erfgenaam moet registreren in het centraal erfrechtregister. De wet van 6 juli 2017 (potpourri V) voerde de kosteloosheid in van akten tot verwerping van uiterst geringe of deficitaire nalatenschappen. Ingeval de verwerper of verwerpers in de akte op eer verklaren dat volgens hun kennis het netto-actief van de nalatenschap niet meer bedraagt dan 5.000 euro (driejaarlijks te indexeren) wordt de akte van verwerping kosteloos verleden en geregistreerd en is er vrijstelling van de betaling van recht op geschriften en bekendmakingskosten (artikel 784, derde lid oud BW).
De verwerping van een nalatenschap die toekomt aan een handelingsonbekwame erfgenaam is een rechtshandeling waarvoor voorafgaande machtiging van de vrederechter nodig is. Het is de wettelijke vertegenwoordiger die om machtiging moet verzoeken: de ouders of de voogd voor minderjarigen, de bewindvoerder voor onbekwaam verklaarde meerderjarigen. Sinds 1 september 2020 bestaat de mogelijkheid van een gezamenlijk verzoek tot verwerping van een uiterst geringe of deficitaire nalatenschap in naam en voor rekening van handelingsonbekwame erfgerechtigden, in te dienen door de respectieve wettelijke vertegenwoordigers (artikel 784/1 oud BW, ingevoegd door de wet van 31 juli 2020, potpourri XI). Aan zo’n gezamenlijk verzoek zijn twee vrijstellingen gekoppeld: er moet geen rol- en expeditierecht worden betaald overeenkomstig het wetboek registratie-, hypotheek en griffierechten (artikel 162, 19° W. Reg.) en er is vrijstelling van de bij-drage voor het begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand (artikel 4, § 2, tweede lid, 6° wet 19 maart 2017).
Gezamenlijk vs. individueel verzoek
Probleem: een gezamenlijk machtigingsverzoek veronderstelt minstens twee handelingsonbekwame erfgerechtigden én in beginsel onderscheiden wettelijke vertegenwoordigers. Voor minderjarigen onder hetzelfde ouderlijk gezag (van bijvoorbeeld de langstlevende ouder) blijft een individueel machtigingsverzoek wettelijk noodzakelijk en zonder vrijstellingen. Een algemene vrijstelling van rol- en expeditierecht bestaat enkel voor minderjarigen onder voogdij (artikel 162, 42° W. Reg.) en voor geesteszieken en beschermde meerderjarigen (artikel 162, 18° W. Reg.).
De vrederechters van de kantons Zoutleeuw en Lennik werden geconfronteerd met verzoekschriften van ouders tot machtiging om een deficitaire nalatenschap namens hun minderjarig kind te verwerpen. Zij stelden vast dat de vermelde vrij-stellingen niet gelden voor individuele machtigingsverzoeken en stelden allebei een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof, in nagenoeg identieke bewoordingen. Hoezo? Ere wie ere toekomt: een raadsheer in het Hof van Cassatie had die vraag al vooraf gesuggereerd en bijzonder vakkundig gelibelleerd (S. Mosselmans, ‘Erfkeuze voor een handelingsonbekwame erfgerechtigde in een deficitaire nalatenschap’, T.Fam. 2021, (92) 105, nr. 40) in een bijdrage die ingaat op twee punten van discussie onder de rechtzoekenden en de vrederechters: de territoriaal bevoegde vrederechter en de vrijstelling van gedingkosten. ‘Extrapolatiegezinde’ vrederechters breiden de uitzonderingsbepalingen die gelden voor een gezamenlijk machtigingsverzoek tot verwerping van een uiterst geringe of deficitaire nalatenschap uit naar alle gevallen waarin de vertegenwoordiger die machtiging vraagt, dus ook tot individuele machtigingsverzoeken. ‘Niet-extrapolatiegezinde’ vrederechters handhaven het onderscheid tussen dit uitzonderingsregime en het basisregime van de individuele machtiging. In die laatste visie was een prejudiciële vraag noodzakelijk.
Het Grondwettelijk Hof is enkel ondervraagd over het aangevoerde verschil in behandeling van minderjarigen voor wie een individueel machtigingsverzoek wordt ingediend op het vlak van de gedingkosten. Gelet op de bewoordingen van artikel 784/1 oud BW achtte het Hof de interpretatie van de ‘niet-extrapolatiegezinde’ verwijzende rechters (dat een individueel machtigingsverzoek ingediend namens een minderjarige onder ouderlijk gezag geen enkele vrijstelling geniet), niet kennelijk verkeerd. De duidelijke wettekst, die enkel vrijstellingen bepaalt voor gezamenlijke verzoeken, primeert op een andersluidende ministeriële omzendbrief met richtlijnen van de FOD Justitie die dateert van 21 april 2017.
Nieuwe vrijstellingen
De ratio van de wetgever kan in één zin worden samengevat: het zou sociaal onrechtvaardig zijn dat een erfgerechtigde die uitgaat van de vaststelling dat hij geen voordeel kan halen uit een nalatenschap en rechtshandelingen stelt met het oog op de verwerping daarvan, zou worden geconfronteerd met aan die rechtshandelingen verbonden kosten.
Het dictum van het constitutionele arrest is zeer belangrijk voor de praktijk en vraagt om duiding. Twee wetsbepalingen zijn in strijd met het grondwettelijk gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel in zoverre ze een lacune bevatten. Ten eerste artikel 162, 19° W. Reg. in zoverre akten, vonnissen en arresten in procedures ingeleid op grond van de artikelen 378, § 1 of 410, § 1, 5° oud BW die strekken tot het verkrijgen van een individuele machtiging om namens een minderjarige een nalatenschap bedoeld in artikel 784, derde lid oud BW te verwerpen , niet van de registratieformaliteit zijn vrijgesteld. Concreet betekent dit dat ouders niet langer 50 euro rolrecht zullen moeten betalen om de zaak in het register van de verzoekschriften van het vredegerecht in te schrijven, noch 1,75 euro per pagina expeditierecht voor de uitgiften, kopieën of uittreksels die in de griffies worden afgeleverd (artikel 269, 1° en 272, 1° W. Reg.) telkens wanneer zij als wettelijke vertegenwoordigers van hun kind aan de vrederechter een individuele en bijzondere machtiging vragen om een nalatenschap te verwerpen waarvan het netto-actief niet meer bedraagt dan 5.219,21 euro (sinds 1 maart 2021 geïndexeerd).Merkwaardig is wel de verwijzing naar artikel 410 oud BW. Alle akten, vonnissen en arresten in voogdijprocedures voor minderjarigen waren immers – ook los van de context van deficitaire nalatenschappen –al vrijgesteld van de registratieverplichting (artikel 162, 42° W. Reg.). Ze blijven dat uiteraard.
Ten tweede is artikel 4, § 2, tweede lid, 6° van de wet van 19 maart 2017 ongrondwettig in zoverre er geen vrijstelling van bijdrage voor het begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand geldt ingeval een eisende partij een individueel machtigingsverzoek indient op grond van de twee voormelde bepalingen die gelden voor minderjarigen of artikel 499/7, § 2, 5° oud BW namens een rechterlijk beschermde meerderjarige. Concreet betekent dit dat de bijdrage voor dit fonds van (sinds 1 december 2021 geïndexeerd) 22 euro niet langer zal worden geïnd als ouders, voogden of bewindvoerders machtiging vragen om namens hun erfgerechtigde kind, pupil of onbekwaam verklaarde beschermde meerderjarige een individuele en bijzondere machtiging te vragen om een uiterst geringe of deficitaire nalatenschap te verwerpen.
We zijn opnieuw een stap dichter richting ideale wereld waarin de gedingkosten billijk, coherent en consistent worden geregeld.
Gerd Verschelden is hoogleraar familierecht aan de Universiteit Gent.
Grondwettelijk Hof 13 januari 2022, nr. 3/2022
Jura abonnee?
Lees deze bijdrage rechtstreeks in Jura