Front Steps and Columns of the Supreme Court
Legal04 maart, 2024

Cassatie voegt nieuwe aflevering toe aan saga over rechtsplegingsvergoedingen

In een recente uitspraak beantwoordt het Hof van Cassatie de vraag hoe de rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep moet worden vereffend wanneer het hoger beroep enkel gericht is tegen de vereffening van de rechtsplegingsvergoeding.

Dit artikel verscheen eerder in de Juristenkrant. U leest dit en talloze andere tijdschriften in Jura. Nog geen abonnee? Ontdek Jura en krijg toegang tot onbeperkte expertise. 

Kan ik hoger beroep aantekenen enkel tegen de beslissing van de rechter over de rechtsplegingsvergoeding? Wanneer de rechter zich moest uitspreken over een eis (hoofdeis en/of tegeneis) die geheel of deels niet in geld waardeerbaar is, dan kan steeds hoger beroep worden aangetekend tegen de beslissing over de rechtsplegingsvergoeding (artikel 619 Ger. W.). Wanneer de eis enkel in geld waardeerbaar is, moet rekening worden gehouden met de aanleggrens. Artikel 617, eerste lid Ger. W. bepaalt dat de vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en van de ondernemingsrechtbank, waarbij uitspraak wordt gedaan over een vordering waarvan het bedrag 2.500 euro niet overschrijdt, in laatste aanleg worden gewezen. Hetzelfde geldt voor de vonnissen waarbij de vrederechter en, inzake zuiver burgerlijke geschillen, de politierechtbank uitspraak doet over een vordering waarvan het bedrag 2.000 euro niet overschrijdt.

Om de aanleggrens te bepalen, moet rekening gehouden worden met alles wat gevorderd wordt in de laatste conclusies, behalve de gerechtelijke intresten, de eventuele dwangsommen en de gerechtskosten (artikel 557 en 618 Ger. W.). Wanneer de tegeneis of agressieve eis in tussenkomst dezelfde oorzaak hebben als de hoofdeis of wanneer er een tegeneis wegens tergend of roekeloos geding werd ingesteld, moeten die verschillende eisen opgeteld worden om de aanleggrens te bepalen (artikel 620 Ger. W.).In geen enkel geval wordt het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding zelf of het betwist bedrag ervan, in aanmerking genomen om de aanleggrens te bepalen (artikel 557 Ger. W.). Om dit concreet te illustreren kan bij een niet in geld waardeerbare eis, hoger beroep worden aangetekend enkel tegen de beslissing over de rechtsplegingsvergoeding. Voor de vrederechter en de politierechter zetelend in burgerlijke zaken, zou de aanleggrens voor de rechtsplegingsvergoeding dan op 2.000 euro moeten worden gesteld.

Het is dringend nodig dat de wetgever grote kuis houdt in de materie van de rechtsplegingsvergoeding.
Pierre Thiriar

Aanzuigeffect?

Wanneer het hoger beroep enkel gericht is tegen de beslissing over de rechtsplegingsvergoeding, hoe moet de rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep worden vereffend? Een recent arrest van het Hof van Cassatie beantwoordt die vraag. De rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep moet, in geval geldelijk waardeerbare vorderingen voorliggen, worden bepaald gelet op de waarde of de geldelijke inzet van het hoger beroep, zoals die blijkt uit de beroepsakte dan wel de laatste appelconclusie.

Het hoger beroep dat uitsluitend betrekking heeft op de in eerste aanleg toegekende rechtsplegingsvergoeding, is in geld waardeerbaar, ook wanneer voor de eerste rechter een niet in geld waardeerbaar geschil voorlag. De appelrechter die niettegenstaande de vaststelling dat het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de in eerste aanleg toegekende rechtsplegingsvergoeding, dit hoger beroep als niet in geld waardeerbaar aanziet, verantwoordt zijn beslissing over het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep niet.

Samengevat, wanneer het hoger beroep enkel gericht is tegen de beslissing over de rechtsplegingsvergoeding, dan dient de rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep te worden vereffend op basis van het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding dat voor de eerste aanleg in hoger beroep gevorderd wordt. Dit arrest is op menig punt merkwaardig. In de eerste plaats bepaalt de wet dat het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding niet in aanmerking mag worden genomen als basis om de rechtsplegingsvergoeding te vereffenen (zie artikel 557 Ger. W. dat krachtens art. 2 KB 26 oktober 2007 toepasselijk is op de vereffening van de rechtsplegingsvergoeding).

In de tweede plaats stelt het Hof van Cassatie zelf dat de rechtsplegingsvergoeding geen onderdeel kan zijn van een eis, dat de rechter ambtshalve de rechtsplegingsvergoeding correct moet vereffenen zonder gebonden te zijn door het beschikkingsbeginsel en dat hij hierover zelfs geen tegenspraak moet organiseren (Cass. 13 januari 2023, RW 2022-23, 1180, noot en Cass. 16 januari 2023, JT 2023, 174). Wanneer de rechtsplegingsvergoeding de enige inzet is van het hoger beroep wordt de rechtsplegingsvergoeding dus toch omgetoverd tot het voorwerp van de eis (in hoger beroep).

Ten slotte valt te vrezen dat deze rechtspraak van het Hof van Cassatie een aanzuigeffect zal hebben voor hogere beroepen enkel tegen de beslissing over de rechtsplegingsvergoeding. Stel bijvoorbeeld dat een partij aan de eerste rechter heeft gevraagd om haar slechts te veroordelen tot het minimumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding voor niet in geld waardeerbare vorderingen, hetzij 112,50 euro. De eerste rechter vereffent de rechtsplegingsvergoeding op het basisbedrag van 1.800 euro. De in het ongelijk gestelde partij gaat in hoger beroep en vraagt dat de rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg op 112,50 euro wordt vereffend. Als de appelrechter het hoger beroep afwijst, moet hij de rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep vereffenen op 225 euro (basisbedrag) of, gelet op de geringe complexiteit van het geschil in hoger beroep, op het minimumbedrag van 112,50 euro. Het maximumbedrag van de rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep bedraagt in deze hypothese 450 euro.

Gelukkig moet wanneer het hoger beroep wordt gebracht voor het hof van beroep nog rekening worden gehouden met een rolrecht van 400 euro, maar wanneer het hoger beroep gebracht wordt voor de rechtbank van eerste aanleg bedraagt dit rolrecht slechts 165 euro. Het financieel risico dat de appellant loopt bij het instellen van een hoger beroep enkel tegen de beslissing over de rechtsplegingsvergoeding, wordt hiermee wel bijzonder laag gezet. Het is dringend nodig dat de wetgever grote kuis houdt in de materie van de rechtsplegingsvergoeding, die verworden is tot een afzonderlijke rechtswetenschap op zich en die menig rechter, advocaat en rechtzoekende onverantwoorde kopzorgen bezorgt. Dit kan toch nooit de bedoeling zijn geweest van de wetgever die een helder, voorspelbaar en coherent systeem van forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij wilde uitwerken.

Auteur: Pierre Thiriar, raadsheer in het hof van beroep in Antwerpen en praktijkassistent gerechtelijk recht aan de UAntwerpen.

Legalworld
Legalworld Newsletter
Ontvang net als 7.500 andere experts maandelijks het meest recente nieuws en krachtige inzichten uit de juridische sector.
Legal

Jura

De meest complete juridische databank
Waarom zou u veel tijd besteden aan het uitpluizen van dossiers wanneer u ook Jura blindelings kan vertrouwen?
Back To Top