Hannes VAN DEYNSE, “Precontractuele informatieverplichting bij algemene contractvoorwaarden”, NjW 2022, afl. 470, 770-778.
Precontractuele informatieverplichting bij algemene contractvoorwaarden
Artikel VI.2, 7° WER
De basisvereisten om geldig gebruik te kunnen maken van algemene voorwaarden, zijnde de kennisname en aanvaarding ervan, zijn alom bekend. In B2C-context bestaat er echter al geruime tijd nog een andere wettelijke verplichting die minder bekendheid geniet. Overeenkomstig artikel VI.2, 7° WER moet men consumenten voorafgaandelijk aan de contractsluiting actief informeren omtrent de algemene voorwaarden die men tot het contractuele veld wil laten behoren. Terwijl de toepassing van deze wetsbepaling in vroegere rechtspraak relatief beperkt bleef, heeft het Hof van Cassatie deze informatieverplichting recent nieuw leven ingeblazen.
Precontractuele informatieverplichting
In deze bijdrage staat deze precontractuele informatieverplichting omtrent algemene voorwaarden centraal. De auteur tracht o.a.een antwoord te formuleren op vragen als:
- Wat houdt deze informatieverplichting in?
- Wat heeft het Hof van Cassatie er over geoordeeld?
- Hoe dient men in de rechtspraktijk met deze nieuwe rechtspraak om te gaan?
- Wat indien de informatieverplichting geschonden wordt?
Actief informeren over algemene voorwaarden
Een discussie tussen een keukenproducent en één van haar klanten over een opzegbeding met gekoppelde opzegvergoeding van 30% van de prijs bracht het Hof van Cassatie op 18 juni 2021 ertoe zich uit te spreken over de vraag of de consument afdoende werd geïnformeerd over het bestaan en de draagwijdte van deze opzegbepaling. Het Hof heeft geoordeeld dat een consument niet geacht kan worden kennis te hebben genomen van zo een zwaarwichtig beding wanneer het op de achterzijde van een contractdocument voorkomt. Het Hof van Cassatie stelt met andere woorden dat het als onderneming niet toegestaan is om ongebruikelijke en/of zwaarwichtige bedingen te ‘verstoppen’ tussen de andere ‘kleine lettertjes’ op de keerzijde van bijvoorbeeld een factuur of bestelbon. Dit is een schending van de informatieverplichting van artikel VI.2, 7° WER, op straffe van (onder meer) de niet-verbindendverklaring van het ongebruikelijke of zwaarwichtige beding.
Nieuwe rechtspraak
Het valt te verwachten dat door deze nieuwe rechtspraak men in de praktijk meer dan vroeger rekening zal moeten houden met deze precontractuele informatieverplichting. Indien men zeker wil zijn dat alle contractvoorwaarden tegenstelbaar zullen zijn aan de consument, komt het er op aan de consument correct te informeren. In het licht hiervan worden in deze bijdrage een aantal eenvoudige technieken gesuggereerd die ondernemingen kunnen helpen bij de naleving van deze informatieplicht.
Gemeen recht als vangnet?
Hetzelfde cassatiearrest vormt ook een goede aanleiding om stil te staan bij een andere vraag: wat als een onderneming de consument niet correct informeert omtrent zwaarwichtige bedingen in algemene voorwaarden en deze bedingen daarom door een rechtbank niet-verbindend worden verklaard? Kan men zich dan ondergeschikt nog beroepen op de bepalingen van het gemeen recht?
Daar waar het Hof van Justitie in verband met vernietiging van onrechtmatige bedingen steevast oordeelt dat aanvulling van de overeenkomst met bepalingen uit het gemeen (verbintenissen)recht niet toegestaan is, meent de auteur dat dit niet geldt ingeval van niet-verbindend verklaring wegens schending van de precontractuele informatieverplichting.
Besluit
De recente rechtspraak over deze informatieverplichting is niet zonder belang voor de praktijk. Bij de advisering omtrent het gebruik van algemene voorwaarden in relatie tot consumenten zal – meer dan vroeger – rekening moeten worden gehouden met de nieuwe invulling die de rechtspraak er aan geeft.
Jura abonnee?
Lees de volledige bijdrage rechtstreeks in Jura