Een koppel had een vlucht geboekt bij Brussels Airlines. De vlucht van Bilbao naar Brussel liep vertraging op, waardoor het koppel zijn aansluitende vlucht naar Monrovia via Dakar miste. De vertraagde vlucht dateert van 16 maart 2015.
Het koppel deed een beroep op het gespecialiseerde incassobureau Airhelp. Dat incassobureau stelde op 6 februari 2019 een procedure in tegen Brussels Airlines bij de ondernemingsrechtbank in Brussel. Het incassobureau eiste in naam van het koppel een compensatie van 1.200 euro. Op 1 juli 2019 kwam het koppel vrijwillig in de procedure tussen.
Het incassobureau en het koppel beriepen zich op de Europese passagiersverordening 261/2004. Die kent vliegtuigpassagiers een recht op forfaitaire compensatie toe bij instapweigering en annulering. Het recht op een forfaitaire compensatie bij langdurige vertraging vloeit voort uit de rechtspraak van het Hof van Justitie.
In een vonnis van 26 februari 2020 verklaarde de ondernemingsrechtbank de vordering verjaard. Volgens de rechtbank moest het koppel binnen een jaar na de vertraging de procedure instellen. Tegen het vonnis stelden het incassobureau en het koppel cassatieberoep in.
LEX FORI
Het Hof van Cassatie besliste dat de lex fori de verjaringstermijn bepaalt. Volgens het Hof bepaalt het Belgisch recht de verjaringstermijn voor vorderingen tot betaling van een forfaitaire compensatie die voor de Belgische rechter ingesteld worden. Het Hof verwijst daarvoor naar de Europese rechtspraak. In 2012 had het Hof van Justitie vastgesteld dat de passagiersverordening geen enkele bepaling bevat over de verjaringstermijn. Het Hof van Justitie besliste daarom dat het nationale recht van elke lidstaat de termijn bepaalt waarbinnen vorderingen tot betaling van een forfaitaire compensatie moeten ingesteld worden (HvJ 22 november 2012, C-139/11). De rechtsleer wijst erop dat het Hof van Justitie in dat arrest de verjaringstermijn als procesregel beschouwt en besluit op basis daarvan ook dat de lex fori de verjaringstermijn bepaalt.
Volgens het Hof van Cassatie moeten vliegtuigpassagiers een vordering tot betaling van een forfaitaire compensatie en een voorafgaand verzoek tot compensatie tegen de luchtvaartmaatschappij instellen binnen een jaar vanaf de dag van de vertraging. Het Hof verwijst daarvoor naar artikel 9 lid 4 van de wet van 25 augustus 1891 tot herziening van het wetboek van koophandel betreffende de vervoerovereenkomst. Die wet is ondertussen opgeheven en is sinds 1 november 2018 vervangen door artikel X.49. WER.
LEX DELICTI
Overtredingen op de passagiersverordening zijn volgens het Hof van Cassatie strafbare feiten. Het Hof verwijst daarbij naar artikel 32 lid 1 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart. Op grond van dat artikel zijn misdrijven tegen de verordeningen van de Europese Gemeenschap over de burgerlijke luchtvaart strafbaar met een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met een geldboete van 200 euro tot 4 miljoen euro.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat die strafbaarstelling tot doel heeft tegemoet te komen aan talrijke handhavingsverplichtingen in Europese verordeningen, zoals artikel 16 van de passagiersverordening. Dat artikel bepaalt dat de lidstaten sancties moeten vaststellen voor de overtreding van de passagiersverordening die doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn.
Een strafbaarbaarstelling veronderstelt een duidelijk omschreven verplichting of verbod waarbij de wet op de overtreding ervan een straf stelt. Het Hof besluit dat de vliegtuigpassagier een burgerlijke of strafvordering kan instellen binnen de gemeenrechtelijke strafrechtelijke verjaringstermijn van vijf jaar. Voorwaarde is wel dat de luchtvaartmaatschappij ten onrechte weigert gevolg te geven aan een tijdig ingediend verzoek tot compensatie van een passagier.
Het cassatieberoep van het incassobureau en het koppel ging er ten onrechte van uit dat de niet-betaling van de forfaitaire compensatie in ieder geval een strafbaar feit uitmaakt. Het Hof wees het cassatieberoep daarom af.
LEX CONTRACTUS?
Of de lex fori de verjaringstermijn bepaalt, valt te betwijfelen. De Rome I-verordening duidt het recht aan dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst in internationale zaken. De verordening bevat in artikel 5 lid 2 een regeling voor overeenkomsten voor het vervoer van passagiers. Het recht dat volgens de Rome I-verordening op de overeenkomst van toepassing is, beheerst onder meer de verjaring (artikel 12 lid 1 d). Het Hof van Justitie deed in 2012 niet uitdrukkelijk uitspraak over de Rome I-verordening. Het was interessant geweest als het Hof van Cassatie aan het Hof van Justitie de prejudiciële vraag gesteld had of de nationale verjaringstermijnen voor forfaitaire compensaties aan vliegtuigpassagiers niet vastgesteld moeten worden op grond van de lex contractus die de Rome I-verordening aanwijst.
Die oplossing is wellicht juridisch correcter en vermijdt ook forumshopping. Een belangrijke regel is dat de rechter van de plaats van vertrek en de rechter van de plaats van aankomst internationaal bevoegd zijn. Als de lex fori de verjaringstermijn bepaalt, kan de passagier ervoor kiezen zijn vordering in te leiden bij de rechter waar de vordering (nog) niet verjaard is. Als de lex contractus de verjaringstermijn bepaalt, moet elke internationaal bevoegde rechter dezelfde verjaringstermijn toepassen. Dat geeft meer rechtszekerheid.
Nog beter voor de rechtszekerheid zou het zijn als de Europese Unie een uniforme verjaringstermijn zou invoeren voor forfaitaire compensaties. Rechtsvergelijkend onderzoek in de rechtsleer wijst uit dat de nationale verjaringstermijnen in de Europese Unie heel sterk uiteenlopen. Dat maakt het voor passagiers en luchtvaartmaatschappijen bijzonder moeilijk om in te schatten hoe lang de passagiers hun rechten kunnen uitoefenen.
Marek Verhoeven is jurist. Hij schreef deze bijdrage in eigen naam.
Cass. 11 juni 2021
juportal.be