Verenigingswerk: van vernietiging naar duurzame oplossing
Nadat het Grondwettelijk Hof het verenigingswerk eind 2020 in strijd achtte met het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel, kwam de wetgever met een tijdelijke oplossing voor het jaar 2021. Dit stelsel werd ingevoerd via Wet op het Verenigingswerk van 24 december 2020, maar was beperkt en liep slechts tot en met 31 december 2021. Er werd echter tijdig een duurzame oplossing gevonden in de uitbreiding van artikel 17 van het RSZ-besluit. Dat artikel laat bepaalde werkgevers toe om werknemers voor bepaalde activiteiten tewerk te stellen zonder dat op het loon voor deze activiteiten sociale zekerheidsbijdragen moeten worden betaald. Via een wijzigingsbesluit van 23 december 2021 werd het toepassingsgebied van het systeem uitgebreid met activiteiten uit de sport- en socioculturele sector.
Om tegemoet te komen aan de noden van organisaties en verenigingswerkers in de sport- en socioculturele sector is gekozen voor meer flexibele regels. De bestaande regeling voorziet in een pakket van 25 arbeidsdagen per jaar waarin de werkgever is vrijgesteld van sociale bijdragen. Voor de sport- en culturele sector wordt dat contingent omgezet in uren. Voor de sportsector geldt een plafond van 450 uren per jaar (met een grens van 150 uur per kwartaal, behalve voor het derde kwartaal waar een plafond geldt van 285 uur). Voor de socioculturele sector gaat het om 300 uur per jaar (met een grens van 100 uur per kwartaal, behalve voor het derde kwartaal waar het plafond 190 uur bedraagt). Een cumul tussen de activiteiten in beide sectoren is mogelijk, maar wel beperkt tot 450 uren per jaar in totaal. Voor studenten geldt er ten slotte een beperking tot 190 uren per jaar om aan verenigingswerk te doen. De prestaties in het kader van deze regeling zijn vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen zolang ze binnen het vooropgestelde urencontingent blijven.
Via een opvolgend KB van 17 maart 2022 zijn de arbeidsrechtelijke regels op punt gezet. Nu heeft de wetgever ook de fiscale regels vastgelegd in het WIB1992. De wet van 26 april 2022 tot regeling van het fiscaal stelsel van de beloningen voor verenigingsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 17 van het RSZ-besluit is op 6 mei 2022 in het Belgisch Staatsblad verschenen.
Fiscaal stelsel voor verenigingswerk
De wetgever zorgt ervoor dat de ‘beloningen voor verenigingsactiviteiten die men verkrijgt in het kader van een tewerkstelling zoals voorzien in artikel 17 van het RSZ-besluit’ (en waarvoor dus geen sociale bijdragen verschuldigd zijn) op fiscaal vlak als diverse inkomsten worden gekwalificeerd. Dit betekent dat deze inkomsten belastbaar zijn tegen een aanslagvoet van 20% na aftrek van een forfaitaire kostenaftrek van 50%. Dit komt neer op een nettobelasting van 10%. Wanneer de jaargrens of een kwartaalgrens voor verenigingsactiviteiten wordt overschreden, zullen alle beloningen voor verenigingsactiviteiten als beroepsinkomsten worden aangemerkt. Dus ook de beloningen die niet onderworpen worden aan sociale bijdragen, zoals de beloningen voor prestaties die voor het overschrijden van de grens geleverd werden voor een andere werkgever dan diegene waarbij de grens werd overschreden.
Binnen de fiscale regeling is een plafond van toepassing. Wanneer het brutobedrag van de inkomsten uit de verenigingsactiviteiten meer bedraagt dan 6.390 euro (aj. 2022) zullen die inkomsten als beroepsinkomsten worden belast. Dat zal ook het geval zijn als de inkomsten uit de verenigingsactiviteiten samen met de inkomsten uit de deeleconomie voor een bepaald kalenderjaar meer bedragen dan het grensbedrag. Wanneer de betrokken inkomsten voor een bepaald jaar wegens het overschrijden van het maximumbedrag als beroepsinkomsten worden belast, zal dat ook het geval zijn voor het daaropvolgende jaar.
Bron: monKEY - de meest gespecialiseerde databank voor tax, finance & accountancy professionals.