Legal26 november, 2025

Emma Beirinckx: “De opleiding leerde me kritisch en creatief denken, constructief omgaan met feedback en flexibel werken.”

Emma Beirinckx studeerde af als Master in de Rechten aan KU Leuven en onderzocht in haar thesis CAO nr. 104 en het werkgelegenheidsplan voor oudere werknemers. In dit interview vertelt ze over haar keuze voor de Research Master, haar bevindingen en aanbevelingen.

Emma Beirinckx

Emma Beirinckx studeerde in juli 2025 af als Master in de Rechten aan de KU Leuven, in de afstudeerrichting Research Master of Laws. Tijdens haar masterjaren schreef ze verschillende artikels en nam ze deel aan sociaalrechtelijke onderzoeksprojecten. Onder begeleiding van prof. dr. Frank Hendrickx verdiepte zij zich in haar masterthesis in CAO nr. 104 en het werkgelegenheidsplan voor oudere werknemers. In een gesprek met ons deelt zij haar inzichten en formuleert aanbevelingen.

Waarom koos u voor een Research Master of Laws in plaats van de klassieke Master?

De Research Master is een alternatief masterprogramma dat de KU Leuven aanbiedt voor ongeveer vijftien studenten per jaar. Het legt de nadruk op autonoom, rechtswetenschappelijk en interdisciplinair onderzoek en stimuleert samenwerking met medestudenten, professoren en onderzoeksgroepen.

Ik hoorde voor het eerst van de Research Master tijdens het schrijven van mijn bachelorproef en was meteen overtuigd. Ik merkte namelijk dat de uren voorbijvlogen wanneer ik grasduinde in artikels en boeken en dat ik veel voldoening haalde uit het vastbijten in een onderwerp. Bovendien vond ik de vrijheid die de Research Master bood qua onderwerpen een grote meerwaarde, net zoals het Engelstalige programma. Kortom, de combinatie van deze elementen maakte de Research Master voor mij het ideale parcours.

Hoewel ik na mijn studies niet meteen naar een doctoraat wilde doorstromen, heb ik zeker geen spijt van deze keuze. De opleiding leerde me kritisch en creatief denken, constructief omgaan met feedback en flexibel werken. Bovendien had ik het geluk om het parcours samen met heel fijne collega-studenten te doorlopen. De ervaringen die ik de afgelopen twee jaar heb opgedaan in de Research Master neem ik zeker en vast mee in mijn professionele loopbaan.

Wat bracht u ertoe om CAO nr. 104 te onderzoeken?

Toen ik in het eerste semester van de Research Master een “gap in the literature” diende te zoeken, begon ik bij de rechtstakken die me het meeste interesseerden, namelijk het arbeids- en discriminatierecht. De maatschappelijke relevantie van de problematiek van leeftijdsdiscriminatie op de werkvloer en de arbeidsmarkt trok me sterk aan, waardoor ik al snel verzeild geraakte in literatuur over de bescherming van oudere werknemers. In een artikel van professor Daniel Cuypers stuitte ik op een korte verwijzing naar CAO nr. 104 en de verplichting voor werkgevers om een werkgelegenheidsplan uit te werken voor oudere werknemers. Aangezien ik nog nooit van deze CAO gehoord had, maar dit op het eerste gezicht veelbelovend klonk, wekte het meteen mijn nieuwsgierigheid.

Verder opzoekingswerk naar CAO nr. 104 deed echter iets anders vermoeden. Er bleek zeer weinig literatuur over te bestaan en de weinige beschikbare informatie beperkte zich zo goed als volledig tot een beschrijving van het juridische instrument. Na enkele informele gesprekken met academici, vakbondsafgevaardigden en advocaten bleek dat er ook in de praktijk veel onzekerheid heerst over de CAO. Dit alles maakte CAO nr. 104 uiteraard zeer aantrekkelijk als masterproefonderwerp.

U combineerde 2 invalshoeken in uw onderzoek, met name een zoom in en een zoom out. Kan u deze toelichten?

Om CAO nr. 104 op een zo volledig, objectief en vernieuwend mogelijke manier te kunnen evalueren, heb ik inderdaad twee verschillende invalshoeken op het juridische instrument gecombineerd. Eerst heb ik een ‘zoom out’ gedaan naar de interdisciplinaire, wetenschappelijke literatuur rond de kenmerken van een effectief active ageing-beleid. Bij deze eerste invalshoek heb ik literatuur uit verschillende wetenschappelijke disciplines geanalyseerd om tot een evaluatiekader te komen waaraan CAO nr. 104 getoetst kon worden. Het samenleggen van de inzichten uit de literatuur leidde tot een tweeledig evaluatiekader met zeven institutionele en vijf inhoudelijke criteria. De toets van de CAO ‘op papier’ aan dit evaluatiekader legde alvast verschillende gebreken bloot die het potentieel van het instrument in de praktijk mogelijk konden ondermijnen.

De inzichten uit de ‘zoom out’ nam ik vervolgens mee naar de ‘zoom in’. Bij deze tweede invalshoek heb ik de concrete toepassing van de CAO in de Belgische ondernemingspraktijk in kaart trachten te brengen door middel van semigestructureerde diepte-interviews met acht HR-professionals. Het interviewschema bestond uit twee hoofdstukken. Het eerste bevroeg de eigenlijke toepassing van het werkgelegenheidsplan voor oudere werknemers in de onderneming. Het tweede hoofdstuk was breder en ging in op de uitdagingen die de onderneming ervaart op vlak van leeftijdsmanagement, hoe daarmee omgegaan wordt en welke rol CAO nr. 104 daarin speelt. Op deze manier kon ik de praktische toepassing van de CAO in de vorm van het werkgelegenheidsplan voor oudere werknemers evalueren. De inzichten uit beide invalshoeken werden vervolgens samengenomen om te beoordelen of CAO nr. 104 als een succesverhaal kan worden beschouwd.

Wat waren de grootste uitdagingen tijdens het schrijven van uw masterthesis?

Doordat er zo weinig informatie beschikbaar was over CAO nr. 104, was een puur juridisch-doctrinair onderzoek niet mogelijk en niet wenselijk. Een interdisciplinaire onderzoeksaanpak leek daarentegen wel nuttig, maar bracht uiteraard verschillende uitdagingen met zich mee.

Zo was het in het begin moeilijk om mijn weg te vinden in de niet-juridische literatuur. Het gebruik van kwantitatief onderzoek in verschillende artikels was niet altijd toegankelijk voor een jonge jurist zoals ik, waardoor ik de kernbevindingen van een onderzoek vaak niet meteen beet had. Ook het opstellen van een interviewschema en het afnemen van interviews was onbekend terrein.

Het interdisciplinaire karakter van mijn onderzoek was dus ongetwijfeld de grootste uitdaging tijdens het schrijven van mijn masterproef. Achteraf gezien ben ik wel erg tevreden dat ik dit heb kunnen verwezenlijken. Mijns inziens biedt het interdisciplinaire karakter een meerwaarde aan het onderzoek.

Wat was voor u de meest verrassende bevinding in uw onderzoek?

In het algemeen stond ik ervan versteld hoeveel interessante informatie naar boven kwam bij het afnemen van de interviews met HR-professionals over het onderwerp. Bovendien vond ik het fascinerend om te kunnen vaststellen dat hun ervaringen vaak in grote mate overeenkwamen. Ik had voor dit onderzoek nog geen ervaring met kwalitatief empirisch onderzoek, maar ben nu volledig overtuigd van het nut daarvan in rechtswetenschappelijk onderzoek.

Meer specifiek vond ik het verrassend om vast te stellen dat, ondanks alle kritiek die de HR-professionals hadden op CAO nr. 104, vijf van de acht geïnterviewden het instrument wel zouden behouden mochten zij erover kunnen beslissen. Hoewel zij duidelijk maakten dat er toch één en ander zou moeten veranderen, getuigt dit er wel van dat het de moeite is om zowel op ondernemingsniveau als op beleidsniveau meer aandacht te besteden aan CAO nr. 104.

U geeft in uw onderzoek enkele aanbevelingen. Welke zou volgens u de grootste impact hebben?

Hoewel het centrale onderzoeksdoel van mijn onderzoek was om CAO nr. 104 te evalueren, heb ik inderdaad ook verschillende concrete aanbevelingen geformuleerd. Zo stel ik bijvoorbeeld voor om de leeftijdsgrens van 45 jaar te verwijderen en het werkgelegenheidsplan om te dopen tot een “plan voor de duurzame inzetbaarheid van alle werknemers”, of iets gelijkaardig. Om de effectiviteit en naleving van CAO nr. 104 beter te waarborgen, zou het neerleggen van het plan ook overwogen kunnen worden.

De belangrijkste aanbeveling om mee te geven in dit interview is echter de oproep om de toekomst van CAO nr. 104 te bespreken in de schoot van de Nationale Arbeidsraad. Uit mijn onderzoek blijkt namelijk dat de CAO vandaag (nog) niet als een succesverhaal beschouwd kan worden, maar dat eventueel wel zou kunnen worden. Er lijken ook alternatieven te zijn.

Het belangrijkste lijkt me echter dat de mogelijke aanpassingen die doorgevoerd zouden kunnen worden, voortvloeien uit het sociaal overleg en gedragen worden door de sociale partners. Enkel zo kan CAO nr. 104 een echt succesverhaal worden.

Wat zijn uw volgende plannen?

Dit academiejaar volg ik de Master de spécialisation en droit social aan de ULB om mijn kennis van het sociaal recht uit te breiden en mijn Frans te verbeteren. Daarnaast werk ik tijdens het eerste semester als jobstudent mee aan een onderzoeksproject rond discriminatiezaken voor de Belgische hoven en rechtbanken.

Vanaf september start ik als advocate gespecialiseerd in het sociaal recht. Ook in die rol hoop ik actief te blijven in de rechtswetenschappelijke literatuur.

Back To Top