Young Businesswoman In Discussion With Her Colleague
Legal29 januari, 2024

Waarover maken feitelijke samenwoners ruzie?

Een empirisch-juridische dwarsdoorsnede van de rechtspraak feitelijke samenwoning

De feitelijke samenwoning is de blinde vlek van het Belgische relatievermogensrecht. Het Burgerlijk Wetboek bevat geen specifieke regeling voor feitelijke samenwoning. Ondanks het feit dat bijzondere wetgeving vaak in een ad hoc regeling voor feitelijk samenwonenden voorziet, ontbreekt de conceptuele onderbouw daarvan in het Burgerlijk Wetboek (‘moederstatuut’) volledig. Familiaal vermogensrechtelijke conflicten tussen feitelijke samenwoners worden dan ook doorgaans beslecht op grond van het gemeen recht.

De laatste decennia is het aantal feitelijk samenwonende koppels evenwel sterk toegenomen, waardoor de vraag naar een juridisch kader meer en meer op de voorgrond komt. Het blijkt echter zeer moeilijk om een eenduidige visie te ontwikkelen over een gepast samenwoningsvermogensrecht. De groep van feitelijke samenwoners is divers en de betrokkenen hebben sterk uiteenlopende belangen. Een veelgehoorde verzuchting is bovendien dat er te weinig informatie beschikbaar is over feitelijke samenwoners en de conflicten die zij ervaren. Bij gebrek aan empirische data, blijkt het moeilijk om op beleidsniveau een gemeenschappelijke basis voor hervormingen te vinden die politieke ideologie en anekdotiek overstijgt.

De rechtspraktijk kan helpen om de juridische belangen en noden van feitelijke samenwoners in kaart brengen. In het bijzonder bevat de rechtspraak een schat aan informatie over de conflicten die feitelijke samenwoners ervaren – of toch minstens de conflicten waarvoor zij naar de rechter stappen. Daarom analyseerden Elise Goossens, Katalien Bollen en Alain-Laurent Verbeke samen met 150 masterstudenten Familiaal vermogensrecht aan de KU Leuven op statistische wijze 778 recente vonnissen en arresten over de vermogensrechtelijke gevolgen van de feitelijke samenwoning in België. De dataset bevat informatie over het profiel van de betrokken (voormalige) feitelijk samenwonenden, het type conflicten dat zij aanhangig maken en de elementen op basis waarvan rechters die conflicten beslechten. Maar liefst 96 % van de dataset bestaat uit ongepubliceerde rechtspraak. 

Het onderzoek leidde tot een aantal opmerkelijke resultaten, die mee richting kunnen geven aan een toekomstig moederstatuut voor de feitelijke samenwoning in het Burgerlijk Wetboek.

Een eerste vaststelling is dat de rechtspraak niet unisono één geijkt begrip hanteert om te verwijzen naar de feitelijke samenwoning. Dit geldt vooral voor de Franstalige lagere rechtspraak, waarin een grote verscheidenheid aan termen werd opgetekend. Desalniettemin blijkt ‘feitelijke samenwoning’ of ‘cohabitation de fait’ in de rechtspraak de dominante term: bijna 70 % van de beslissingen bevat deze wel. Daarom knoopt de wetgever bij een uitwerking van een moederstatuut best aan bij deze term.

Ten tweede komt de feitelijke situatie van de partijen (bijvoorbeeld hun leeftijd, inkomen, of er kinderen zijn of niet) amper aan bod in de beslissingen. Nochtans zou men op het eerste gezicht kunnen veronderstellen dat de feitenconstellatie hier een belangrijke rol speelt. Bij gebrek aan een specifieke wettelijke regeling voor feitelijke samenwoners moet de rechter immers het gemeen recht toepassen. 

Ten derde wees het onderzoek op de sleutelrol van de gezinswoning. De overgrote meerderheid van de vermogensrechtelijke procedures tussen (voormalige) feitelijk samenwonenden handelt over dezelfde standaardsituatie: twee feitelijk samenwonenden die samen een woning hebben aangekocht en die na een relatiebreuk onenigheid hebben over de verdeling ervan. Andere rechtsvragen zijn daaraan accessoir. Een toekomstig moederstatuut voor de feitelijke samenwoning dient dan ook zeker een regeling te bevatten inzake de bescherming en verdeling van de gezinswoning na een relatiebreuk. Weliswaar lijkt de rechtspraak minstens voor de uitonverdeeldheidtreding een werkbare oplossing te hebben ontwikkeld op basis van het gemeen recht.

Ten slotte bleek het gemeen recht het meest te kort te schieten bij conflicten over vergoedingen voor investeringen in de goederen van de (ex-)partner. Deze conflicten vormen de op één na meest voorkomende geschillen (na conflicten over goederenverdeling), maar leiden zelden tot genoegdoening. De betrokken rechtsgronden – de ongerechtvaardigde verrijking en de bijdrage in de lasten – hebben immers de laagste succesratio van de meest ingeroepen rechtsgronden. Deze rechtsgronden worden dus relatief vaak ingeroepen, maar blijven meestal zonder gevolg, zeker op niveau van de eerste aanleg. In hoger beroep zijn de slaagkansen van vorderingen op basis van deze rechtsgronden groter, maar nog steeds worden dergelijke vorderingen maar in een minderheid van de gevallen toegewezen. Een adequate regeling voor vergoedingen met betrekking tot investeringen in de goederen van de andere partner zou dus een prioriteit moeten zijn voor de wetgever.

Meer weten over dit topic?

De volledige bijdrage van Elise Goossens, Katalien Bollen en Alain-Laurent Verbeke over de feitelijke samenwoning leest u op Jura. (Waarover maken feitelijke samenwoners ruzie? Een empirisch-juridische dwarsdoorsnede van de rechtspraak feitelijke samenwoning).


Legalworld

Legalworld Newsletter

Ontvang net als 7.500 andere experts maandelijks het meest recente nieuws en krachtige inzichten uit de juridische sector.
Back To Top