Victor SCHOLLAERT, “Is de inbreuk op een recht absoluut of relatief onrechtmatig?”, NjW 2021, afl. 445, 514-527.
Is de inbreuk op een recht absoluut of relatief onrechtmatig?
Inleiding: de relativiteitsleer
Volgens de gangbare Belgische leer leidt gedrag dat op enige wijze onrechtmatig is tot aansprakelijkheid voor alle erdoor veroorzaakte schade, ongeacht het type schade en ongeacht wie deze schade lijdt. Men noemt dit de “absoluutheid” van de onrechtmatige daad.
Met deze visie staat België rechtsvergelijkend op een eiland. Vandaag kennen Nederland, Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten de theorie van de “relatieve” onrechtmatigheid of de relativiteitsleer. Deze gaat ervan uit dat rechtsnormen steeds een welbepaalde finaliteit hebben, zodat de aansprakelijkheidsvordering slechts gegrond is wanneer de overtreden norm er specifiek toe strekt bescherming te bieden aan de benadeelde van het schadegeval en tegen het type schade dat zich voordoet. Een onrechtmatige daad kan dus slechts als onrechtmatig worden beschouwd jegens diegene wiens belang beschermd was door de overtreden norm.
De vraag rijst of de absoluutheidsleer inderdaad de meest adequate manier is om het Belgische recht te weerspiegelen. Het recht wordt hierbij dan opgevat als de rechtspraktijk, de tegenpool van de leer of de theorie. Met deze bijdrage wordt de absoluutheidsleer aan een falsificatiepoging onderworpen door ze te toetsen aan het Belgisch recht.
De relativiteit van de inbreuk op een recht
In Nederland wordt vaak geopperd dat de relativiteit het meest evident is bij de inbreuk op een recht als fout. De inbreuk op een recht zou enkel onrechtmatig zijn jegens de titularis van dit recht, niet jegens niet-titularissen van dit recht. Conform de absoluutheidsleer zou de inbreuk op een recht als fout in België wel onrechtmatig moeten kunnen zijn jegens anderen dan de titularis van het recht.
Deze bijdrage onderzoekt enkele praktijkgevallen van inbreuken op persoonlijkheidsrechten, zakelijke rechten en persoonlijke rechten. Er wordt nagegaan of die rechtspraktijk werkelijk consistent kan worden verklaard aan de hand van de absoluutheidsleer. Een eerste opvallende vaststelling omtrent de rechtspraak over de rechtsinbreuk is dat in de meerderheid van de gevallen de inbreuk enkel wordt ingeroepen door de titularis van het recht. Daarnaast blijken rechters de schadevorderingen af te wijzen van derden die de inbreuk op andermans recht inroepen. Een verklaring vanuit de relativiteitsleer ligt in dergelijke gevallen voor de hand. De absoluutheidsleer schiet hier echter tekort.
Met dit onderzoek komt de dominante absoluutheidsleer onder druk te staan. De inbreuk op een recht lijkt in het Belgisch aansprakelijkheidsrecht namelijk, minstens voor wat betreft de onderzochte rechtspraak, consistenter verklaarbaar aan de hand van de relativiteitsleer.
Jura abonnee?
Lees deze bijdrage rechtstreeks in Jura
Auteur
Victor Schollaert