De economische impact van COVID-19 laat zich voelen. De financiële positie van heel wat ondernemingen staat onder druk en maatregelen dringen zich op. Daarbij wordt in verschillende gevallen als worst case scenario een eventuele insolventieprocedure op tafel gelegd. Kan een procedure van gerechtelijke reorganisatie en een tijdelijke bescherming tegen schuldeisers nog soelaas bieden of dringt een faillissement zich op? Bij het in kaart brengen van deze scenario’s zal ook rekening gehouden moeten worden met de gevolgen voor het personeel en de mogelijke acties die de onderneming t.a.v. het personeel kan en moet ondernemen.
Het idee achter de procedure van gerechtelijke reorganisatie is dat de continuïteit van ondernemingen en het vermijden van een faillissement cruciaal zijn voor het welzijn van de bevolking. De gerechtelijke reorganisatie wordt geregeld in Boek XX, Titel V van het Wetboek Economisch Recht (WER) en voorziet onder andere in een specifieke overdracht die onderworpen is aan een eigen wetgevend kader: een overdracht onder gerechtelijk gezag, geregeld in het WER en CAO nr. 102. Omdat de wetgever ervan uit gaat dat een dergelijke ‘doorstart’ beter is dan een faillissement, kent men bepaalde gunsten toe aan een onderneming in moeilijkheden. In die situatie zijn de belangen van de onderneming evenwel vaak niet (helemaal) gelijklopend met, of soms zelfs tegengesteld aan die van de werknemers. Dat spanningsveld, en de vraagstukken die het kan opleveren, belichten we in dit boek.