Arbeidsrechtbank vindt waarborgbeperking voor psychische kwetsbaarheden in aanvullende verzekering discriminerend
De verzekeraar verwees daarvoor naar haar polis gewaarborgd inkomen waarin volgende clausule werd opgenomen: ‘De prestaties voor de arbeidsongeschiktheid die voortvloeit uit psychische stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, het chronisch vermoeidheidssyndroom en de fybromyalgie kunnen voor de gehele duur van onderhavige collectieve ziekteverzekeringsovereenkomst voor maximaal twee al dan niet opeenvolgende jaren gecumuleerd vanaf de eerste periode van arbeidsongeschiktheid worden toegekend.’ In de procedure voor de arbeidsrechtbank bracht de verzekerde daartegen in dat er een discriminatoir onderscheid gemaakt werd op basis van haar gezondheidstoestand. De waarborgbeperking geldt immers voor psychische kwetsbaarheden en niet voor andere (veelal fysieke) ziektes. De verzekeraar verweerde zich slechts summier tegen dit argument onder verwijzing naar de contractvrijheid, het recht voor verzekeraars om een segmentatiebeleid te voeren, en het gegeven dat het betwiste onderscheid erg gebruikelijk is in de verzekeringssector. De arbeidsrechtbank ontkent de legitimiteit van een degelijk segmentatiebeleid niet, maar stelt wel vast dat dit de verzekeraar niet vrijstelt van de antidiscriminatiewetgeving.
Jura abonnee?
Lees de volledige bijdrage uit De Juristenkrant in Jura
Met betrekking tot de rechtvaardiging kan de arbeidsrechtbank louter vaststellen dat het verweer van de verzekeraar tekort schiet: ‘Noch de contractvrijheid noch het gebruik primeert op de antidiscriminatiewet die de openbare orde raakt.’ Ook de loutere stelling dat psychische en fysieke aandoeningen erg verschillende types aandoeningen zijn, kan niet dienen als rechtvaardiging. De arbeidsrechtbank oordeelt dan ook terecht dat het onderscheid discriminatoir is en dat derhalve de nietigheid van de clausule moet worden vastgesteld.
Het vonnis is – gelet op het beperkte verweer - de enige logische uitkomst in deze zaak. Dat wil echter niet zeggen dat het ook navolging zal krijgen in latere rechtspraak. Het verschil tussen fysieke en psychische aandoeningen komt immers bij zo goed als elke verzekeraar voor en de uitleg die daarvoor bestaat heeft meestal wel wat meer om het lijf. Een van de grootste problemen met betrekking tot de diagnose van psychische kwetsbaarheden betreft namelijk de moeilijkheden in het objectiveren ervan. Anders dan wanneer een persoon bijvoorbeeld een virale infectie oploopt, kunnen psychische kwetsbaarheden vooralsnog niet eenvoudig en objectief aan de hand van een speekselafname of bloedonderzoek vastgesteld worden. Eerder dan een onderscheid door te voeren tussen psychische en fysieke ziekten, beweren verzekeraars dan ook al eens dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen objectiveerbare en niet-objectiveerbare ziekten. Dat onderscheid zou wél een legitiem doel kunnen dienen (met name het verzekeren dat de uitbetalingen ook effectief verschuldigd zijn) en er kan minstens geargumenteerd worden dat het onderscheid ook passend en noodzakelijk is om dat doel te bereiken.
Deze visie is echter gebaseerd op een mogelijk achterhaald begrip van wat een ziekte net is. In de wetenschap wordt daartoe een onderscheid gemaakt tussen het ‘traditionele’ biomedische model en het biopsychosociale model dat voortvloeit uit de definitie van ‘gezondheid’ die de WHO sinds 1948 hanteert: ‘A state of complete physical, mental and social well-being and not merely the absence of disease or infirmity’. Volgens dit model kan bij de diagnose van een ziekte niet louter rekening gehouden worden met ‘objectieve’ gegevens zoals biomarkers of medische beeldvorming, maar kan ook de wetenschappelijke interpretatie van subjectieve gegevens zoals ‘het ervaren leed’ leiden tot objectieve resultaten. Een degelijk psychodiagnostisch onderzoek, hoewel het gebaseerd is op vragenlijsten en onderzoekende gesprekken die mogelijk gemanipuleerd kunnen worden, kan zo toch tot een objectief resultaat leiden. Psychodiagnostiek is een specialistische aangelegenheid. Men schat dat een onderzoek in zijn volledigheid, maar zonder verslaggeving, minstens twee uur kost. Voor een second opinion wordt aangeraden drie à vier uur uit te trekken. Een en ander is wellicht moeilijk in te passen in de gangbare praktijk waarbij de verzekeringsarts op een kwartiertje een diagnose moet nagaan. Dat maakt echter niet dat psychische kwetsbaarheden niet objectiveerbaar zouden zijn. Ook voor de diagnose van verschillende fysieke aandoeningen moet beroep worden gedaan op specialisten en zal er soms geen biologische component aanwezig zijn die volledig uitsluitsel geeft over de diagnose.
Het besproken vonnis – waartegen geen rechtsmiddel werd ingesteld - is voor zover kon worden achterhaald het eerste in zijn soort, maar raakt nog slechts het topje van de ijsberg. Wordt ongetwijfeld vervolgd.
Auteur
Alexander Maes is advocaat bij Reliance en tijdelijk academisch medewerker aan de UHasselt.