In een omzendbrief van 8 juni 2021 heeft de fiscus nadere toelichting verstrekt bij de fiscale behandeling van zogenaamde ‘negatieve interesten’ (bv. interesten die de titularis van een rekening moet betalen aan de bank, als de sommen die op die rekening worden aangehouden een bepaald plafondbedrag overschrijden).
De grote verdienste van die omzendbrief bestond erin dat hij bevestigde dat negatieve interesten voor fiscale doeleinden niet als roerende inkomsten te beschouwen zijn. De circulaire maakte daarmee een einde aan de onzekerheid die daarover al enige tijd bestond.
In de circulaire werd echter ook gesteld dat “negatieve interesten in geen geval aftrekbaar zijn”. Het was niet meteen duidelijk hoe die passage precies moest worden geïnterpreteerd. Bedoelde de fiscus dat negatieve interesten niet in mindering mogen worden gebracht voor het bepalen van het nettobedrag van roerende inkomsten? Of moesten we eruit afleiden dat ‘negatieve interesten’ ook per definitie niet aftrekbaar zijn als beroepskost (bv. voor doeleinden van de vennootschapsbelasting)?
Initiële commentaar geldt niet voor beroepskosten
Aan de initiële passage worden enkele verduidelijkingen aangebracht. De fiscus stelt nu dat ‘negatieve interesten’ in geen geval aftrekbaar zijn voor de vaststelling van de belastbare grondslag van de roerende inkomsten zoals bedoeld in artikel 22, § 1, eerste lid, WIB 92 . Er wordt ook letterlijk bevestigd dat die passage geen afbreuk doet aan de toepassing van artikel 49 WIB 92, en dat negatieve interesten dus in aanmerking komen om als beroepskosten te worden afgetrokken, althans op voorwaarde dat aan de gekende voorwaarden is voldaan.
Die verduidelijking lijkt ons geheel terecht: er is geen enkele reden om aan te nemen dat negatieve interesten per definitie niet aftrekbaar zijn als beroepskosten. Anderzijds zegt de circulaire ook niet dat dat per definitie wél het geval is: steeds zal geval per geval moeten worden nagegaan of aan de door artikel 49 WIB 92 gestelde aftrekvereisten voldaan is.
Zonder op de zaken te willen vooruitlopen, komt het ons voor dat in vele gevallen die voorwaarden (en met name de basisvereiste dat de negatieve interesten worden “betaald of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden”) wel degelijk vervuld zullen zijn.
Als een onderneming negatieve interesten moet betalen, is dat immers veelal het gevolg van haar keuze om (een deel van) haar liquiditeiten via een bankrekening aan te houden. Uiteraard had zij die negatieve interest kunnen vermijden als zij voor een ander type investering had gekozen (bv. een DBI-fonds of een kapitalisatiecontract). Maar o.i. kan louter op basis van die vaststelling de aftrekbaarheid van de negatieve interest niet ter discussie worden gesteld.
Voor de keuze om fondsen aan te houden op een rekening en er geen ander type belegging mee te doen, zijn er immers vaak gegronde financieel-economische motieven (meer liquiditeit, defensief beleggingsprofiel enz.). Bovendien betreft dat bij uitstek een opportuniteitsbeoordeling, die aan de onderneming zelf toekomt, en niet aan de fiscus.
Auteur: Giovanni Smet