Geschreven door: Mijke Houwerzijl
Onderweg naar de boekhandel om het boek “Een land van kleine buffers” te kopen, hoor ik op de radio een reclamespotje voor de overheidswebsite www.komuitjeschuld.nl. Het ministerie van SZW beoogt hiermee in te spelen op de verwachte stijging van het aantal werknemers, zzp‘ers en ondernemers met geldzorgen als gevolg van de coronacrisis. Volgens sommige voorspellingen zal het aantal huishoudens met schulden in 2021 bijna verdubbelen: van 1,4 naar 2,6 miljoen. Een aanzienlijk deel daarvan zal problematische schulden hebben (Panteia, CBS, Nibud). Vanuit het idee dat werk uiteindelijk de beste weg is om burgers uit schulden en armoede te bevrijden, zet het ministerie naast schuldhulpverlening in op zo veel mogelijk behoud van werkgelegenheid, zo lees ik op de website. Maar als werk inderdaad de crux is, hoe kan het dan dat een groeiend deel van de beroepsbevolking ook pre-corona al financieel kwetsbaar was? De arbeidsparticipatie was tot voor kort hoger dan ooit; een meerderheid van de Nederlandse huishoudens had anderhalf tot twee inkomens.
De verklaring is dat arbeidsparticipatiebeleid, ingezet vanaf begin jaren negentig van de vorige eeuw, steeds gepaard is gegaan met versobering van de sociale zekerheid en met loonmatiging, zeker in de (semi-)publieke sector. Toch werd van overheidswege vastgehouden aan het idee dat arbeidsmarktparticipatie leidt tot werkzekerheid die de traditionele gerichtheid op baanzekerheid en inkomenszekerheid overbodig zou maken. Werkzekerheid is immers de beste manier om aan armoede te ontkomen. Ontslag is niet erg, zolang degene die ontslagen wordt, op een flexibele arbeidsmarkt gauw weer nieuw werk verwerft. Versoberde uitkeringsrechten dienden daartoe de juiste prikkels te bieden; adieu verzorgingsstaat, welkom in de ‘activerende participatiemaatschappij’.
In de loop der tijd groeide het aandeel deeltijdbanen, oproepwerk, tijdelijk werk, uitzendwerk, zelfstandig werk (zzp) met (soms gedigitaliseerde) variaties hierop zoals ‘payrolling’, ‘contracting’ en platformwerk. De inzet op ‘werk, werk, werk’ bracht ons een zeer lage werkloosheid, terwijl de beroepsbevolking sterk toenam. De gedachte dat arbeidsparticipatie tevens zou leiden tot welvaartsgroei voor iedereen (conform de titel van SER Advies 06/08), werd echter niet bewaarheid. De toegenomen werkgelegenheid bleek geen garantie tegen armoede. Integendeel, het aandeel werkende armen stijgt al sinds 1990, en overtreft inmiddels dat van landen met vergelijkbare welvaartsniveaus als Denemarken en België (SCP 2018). De Nederlandse arbeidsmarkt biedt steeds minder werknemers toegang tot een vaste voltijdbaan waarmee ze op een waardige manier in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Bovendien leidt het verlies van (marginaal) flexwerk tot karige aanspraken uit de werknemersverzekeringen, terwijl zzp’ers alleen op volksverzekeringen en bijstand een beroep kunnen doen.
In twee rapporten uit januari 2020, van de WRR (Het betere werk, de nieuwe maatschappelijke opdracht) en van de Commissie-Borstlap (Commissie Regulering van werk: In wat voor land willen wij werken), wordt deze keerzijde van de flexibele arbeidsmarkt eindelijk erkend. Met vergaande, concrete aanbevelingen ter beteugeling van flexwerk, doorbreekt de Commissie-Borstlap het tot dan toe geldende taboe op hard overheidsingrijpen, waaronder het wegnemen van fiscale prikkels voor (schijn)zelfstandige arbeid. Vast werk moet weer de norm worden, al is er terecht kritiek geuit op gelijktijdig door de Commissie bepleite maatregelen die de zekerheid van (de arbeidsomvang van) vast werk verminderen.
Beide rapporten wijzen verder op de te hoge belastingdruk op arbeid, zeker ten opzichte van bedrijven en vermogens, en het nog altijd (te) grote aantal huishoudens zonder banen. Het idee in het WRR-rapport om personen met grote afstand tot de arbeidsmarkt een basisbaan in plaats van bijstand te geven, oogt sympathiek maar helpt niet tegen financiële kwetsbaarheid; bij huishoudens met een (langdurig) laag inkomen leggen vaste lasten beslag op bijna de helft van de totale maandelijkse uitgaven. Problematisch is ook dat door de verkorte WW- (en WIA-)duur iemand sneller het risico loopt in de bijstand te belanden. Sinds de vorige crisis is het armoederisico onder 55-plussers gegroeid. Na baanverlies komen zij moeilijk weer aan de slag (CBS 2019). Toch breekt de Commissie=Borstlap (weliswaar in pre-corona perspectief) een lans voor verdere verkorting van de maximale WW-duur, die bij de Wwz al is teruggebracht van 38 naar 24 maanden, terwijl tot 2006 de maximale uitkeringsduur nog 60 maanden bedroeg.
Los van flexwerk, wordt de financiële positie van werknemers negatief beïnvloed door de stagnatie in de collectieve loonontwikkeling vanaf de jaren negentig in veel sectoren. Pas toen de lonen ook tijdens de hoogconjunctuur vanaf 2017 achterbleven bij de winsten van bedrijven, werden vakbonden uit verrassende hoek (CPB, DNB) aangemoedigd tot het stellen van hogere looneisen. Zelfs premier Rutte sloot zich hierbij aan, al was zijn pleidooi niet bedoeld voor werkgevers in sectoren afhankelijk van overheidsbudget, waar ongenoegen heerst over de loonniveaus van een aantal (sinds de corona-uitbraak als essentieel bestempelde) beroepen. De beloning zou te krap zijn om fatsoenlijk van rond te komen, zeker in de Randstad met zijn hoge woonlasten.
En dat brengt mij dan bij het boek dat ik in het begin van deze column noemde. De auteur, hoogleraar economie Dirk Bezemer (en columnist van De Groene!) brengt de geldzorgen van een toenemend aantal werkenden in verband met wat hij aanduidt als “het kleine-bufferkapitalisme”. Bezemer legt toegankelijk en wat mij betreft overtuigend uit hoe ook factoren buiten het domein van arbeidsmarkt en sociale zekerheid hebben bijgedragen aan de financiële kwetsbaarheid van veel Nederlandse huishoudens, maar ook van vele bedrijven en de (semi-)publieke sector.
Voor iedereen met dezelfde beroepsdeformatie als ik is dit boek een aanrader en welllicht een goede opmaat voor twee WRR-rapporten uit 2016 en 2019 over de grote impact van de financiële sector op de samenleving (WRR-rapport nrs. 96 en 100). Dit leesvoer vergroot het besef dat flexibiliseringsbeleid ook gevoerd is op andere terreinen dan de arbeidsmarkt, zoals op de kapitaalmarkt. Hier werden in dezelfde periode veel restricties op kredietverlening aan zowel bedrijven als particulieren versoepeld of opgeheven. Dit leidde tot economische groei op krediet, maar ook tot scheefgroei tussen de sterk uitgedijde financiële sector en de reële economie. Nederland staat wereldwijd in de top vijf van landen met zeer grote private schulden. Deze bestaan voor zo’n veertig procent uit hypotheekschulden van werknemers met middeninkomens. In de laatste crisis hebben we de kwetsbaarheid gezien van werkloze huiseigenaren, die de waarde van hun huis zagen dalen maar hun hypotheekschuld niet. En recentelijk bleken de nadelen van te kleine buffers bij bedrijven die tot voor kort soms hoge winsten afroomden voor aandeelhouders en salarissen aan de top, maar te krap bij kas zaten om zelf de eerste schokken van de coronacrisis op te vangen.
Zowel de WRR als Bezemer bieden met een integrale benadering mogelijke oplossingsrichtingen om uit de problemen te komen. Duidelijk wordt gemaakt dat het vraagstuk van financiële kwetsbaarheid van werknemers zich niet laat versmallen tot één beleidsterrein; zij vraagt om gecoördineerde aanpak op verschillende beleidsterreinen, waaronder een nieuwe balans op zowel arbeids- als kapitaalmarkt.
Deze column verschijnt in aflevering 10 van het Tijdschrift Recht & Arbeid